toemaken overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. dichtmaken

    Je moet die reten in de deur tomaken (Balloo)

    Zie ook:
  2. gereedmaken van spijzen(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Ik zal nog even de bijspieze toemaken (De Wijk)

    Zie ook:
  3. extra maken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Aj de specie op hebt, muj nog wat toemaken (Zuidwolde)

    Het eten is klaor, ik moet nog even wat toemaken (Weerdinge)

    Zie ook:
  4. ontginnen, aanmaken(Veenkoloniƫn)

    Dat laand op akkers is veur jaoren al toumaokt (Roswinkel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...