toepassen overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. toepassen

    Nou moej, wat eleerd hebt, mor ies toepassen (Diever)

    As olders zukke straffen gaot toepassen, dan kweekt ze haot (Hoogeveen)

    Die woorden kanze

    wal op die zölf toepassen (Schoonebeek)

    Dat middelie kuj nog wel ies toupassen (Norg)

    Zie ook:
  2. toeleggen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Wij hebt ruild, mar wij mussen der nogal wat op toepassen (Ekehaar)

    Dat is nich genog, doe most toupassen (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...