toeschietelk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Spellingvarianten als bij: schieten I

  1. toeschietelijk

    Toen ik even met hum praot haar, weur e wat toouscheeitelijker (Gasselte)

    Hie was niet arg toeschietelk, hie wol niet mèer geven (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...