toetern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. blazen

    Hij toetert er wat van of op zien hoorn (Diever)

    Zie ook:
  2. toeteren

    Wat hef die auto te toetern (Klazienaveen)

    Zie ook:
  3. huilen(Zuidwest-Drenthe)

    Wat hef dat kiend te toetern (Dwingelo)

    toeten II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...