traonderig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: traonig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. tranig

    Aj het spek lang bewaart, wordt het traonderig (Coevorden)

    galsterig

    Zie ook:
  2. betraand

    Ik heb veul last van traonige ogen, dat is van de kaolde (Hollandscheveld)

    Hij keek wat traon(der)ig uut de ogen (Beilen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...