trap II -pen, -pen, de
  1. het trappen

    Het was een hiele trap

    Het was een hiele trap tegen de wiend in

    Doe der maor een trappie bij, der komp regen

    Zie ook:
  2. trap, schop

    De kou kreeg een trap (Westervelde)

    Een trap onder het gat kuj kriegen (Ruinerwold)

    Hie hef een trap van het pèerd had (Westerbork)

    Zie ook:
  3. Iene een trap naogeven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...