treffer(d) -s, de

Ook: tref

  1. treffer, buitenkansje

    Het is een tref, aj oens in huus treft (Broekhuizen)

    Het is een tref, aj dezölfde knoop er bij vindt (Buinen)

    Het is een trefferd daw mekaar zeet (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...