trekkig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: trekkerig

  1. trekkend

    Oes neeimesiene neit bobbelig, die is trekkerig (Ruinen)

    Zie ook:
  2. huiverig, koud

    Ik wil een vest anhebben, ik vin het trekkig worden (Eext)

    Het wordt trekkerig 's aovends (Wapserveen)

    Kuj wat vuur anleggen, het is hier wat trekkerig (Coevorden)

    Zie ook:
  3. tochtig

    Daor kuj beter niet zitten gaon, het is er wat trekkig (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...