tuitelig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: tuitel II, tuitel (Midden-Drenthe), tutelig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. wankel

    Dat koppie is zo tuitel, dat giet maorzo understeboven (Beilen)

    Wat stiet dat ding tuitelig (Wijster)

    tutelig (Hijken)

    Hie stiet tuitelig op de bienen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...