tukken onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: stutkern, tokken (Zuidwest-Drenthe)

  1. mank gaan

    Hij tukt wat mit het rechterbien

    IJ kunt het haost niet zien, mar hie tukt wal wat (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. rukken(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hej al wat vangen? Nee, maor ik heb beet; der zit ene bij te tukken (Beilen)

    Zie ook:
  3. kloppen

    Het tukt mij in de vinger (Sleen)

    tukkern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...