tumig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: teumig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. kalm, zonder drukte, rustig

    Aj een hoesholding hebt met wat kinder, dan hej het haost nooit teumig (Anderen)

    Teumige tied is vrije tied (Coevorden)

    Het weer is nou weer wat teumig worden (Vries)

    Wat bi'j toch an het ezeln, doe mar wat teumiger an (Wapserveen)

    Zie ook:
  2. niet veel voorkomend(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zukke golden ooriezers bint er mor tumig meer (Eext)

    Zie ook:
  3. niets uitvoerend, ledig, werkeloos(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    An het wark! Van teumig staon kuj niet leven (Pesse)

    Bron: J. Pan, Drenthsche woorden en spreekwijzen. Assen 1848 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...