tumpe -n, de

Ook: tump

  1. in bet. 2

    Zie ook:
  2. punt, spits

    Een tumpien an een potlood (Diever)

    van de visangel (Elim)

    De tumpe van het schoet (Erica)

    Dat rotjong zuj op de tumpe van de klompe nemen (Nieuw Amsterdam)

    Baoven in de tumpe van de boom (Diever)

    Zie ook:
  3. lange stok aan een zeis

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...