twenter I -s, de
  1. tweejarig dier, meestal paard of schaap

    Aj nog nooit èerder een pèerd mönnen hebben, zu'k niet mit een twenter begunnen te mennen (Smilde)

    Toen wai de twenter veur de waogen deden, vloog e in het èende (Peize)

    Een enter, een

    twenter en een dreijorig peerd (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...