ulk -en, de
  1. bunzing

    Mien breur vönk een olde ulk in de klemme (Meppel)

    Ulken en rotten heurt bij het ontuug (Schoonebeek)

    Hij stinkt as een ulk (Roderwolde)

    buusling

    Zie ook:
  2. viezerik(Zuidwest-Drenthe)

    Een ulk is een viesderd (Ruinen)

    Wat bi'j toch een ulk! (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. klein ventje, dat aardig kan zijn, maar ook ondeugend(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Hé, do klein ulkien, dij za'k pakken? (Padhuis)

    Wat een ulk van een kèreltien

    Een ondeugende ulk (Sleen)

    Wat? Bi'j oma zien ulkie? (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...