umdoktern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. dokteren, proberen de situatie te verbeteren

    Het wichie was vallen, maor toen ik maor een poosie met heur omdokterd har, was ze gauw weer stil (Peize)

    Hij hef lang met die ko umdokterd (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...