umjagen overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. omploegen

    Ik zal het stoppellaand even omjaogen (Roderwolde)

    Hij hef dat stuk gres umjag (Barger Compascuum)

    Dat stok laand mèu'k nog ummejagen (Hollandscheveld)

    vloot umjagen

    wit umjagen

    Zie ook:
  2. naar een andere plek brengen (zo, zwz), ook: een bijenvolk bij een andere moer doen etc.

    Wie moeten even die koeien umjagen (Klazienaveen)

    Ik heb de mot umjacht

    Zie ook:
  3. omver rijden

    Ze hebt vannacht die lanteernpaole ok weer umjag (Barger Oosterveld)

    Pas op, hie wil je umjaogen met zien fiets (Eext)

    Zie ook:
  4. rijden met een grote omweg(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wij hebt een hiel èende umjacht (Sleen)

    Zie ook:
  5. (zoz, md), in

    Jaag die koe is um (Padhuis)

    Woj die koe even umjagen?

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...