umlullen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. veel kletsen, mooipraten

    Ze kan er zo mooi in umlullen (Wapse)

    raar in ummelullen

    Hij kan der mooi mit umlullen, maor ie wordt der niks wiezer van (Noordscheschut)

    Zie ook:
  2. niets uitvoeren(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Zie loop wat um te lullen (Gieten)

    Der komp hum niks uut de haanden, hij lult wat umme (Havelte)

    Hej de gröppe nog niet leeg? Wat zit ie toch umme te lullen? (Diever)

    Zie ook:
  3. ompraten

    Hij lat zich mor zo weer omlullen (Eelde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...