umslentern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. rondlopen

    Hij kan zo de hiele dag wel umslentern (Geesbrug)

    Zie ook:
  2. laten slingeren(Kop van Drenthe)

    Most alles neit umslentern laoten (Vries)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...