umstoten overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. omstoten

    Hij stötte de bloumpot om (Roderwolde)

    Gaot ies goed zitten, straks stoot ie de hiel boel umme (Beilen)

    Hie was zo dronken, ik kun hum zo umstoten (Zweelo)

    umsteuten (Roden)

    Hij stödde, ...stotte het expres umme (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...