vangen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. vangen

    Hij vung een monster van een snoouk (Gasselte)

    De kinder hebben dikkoppen vongen in 't sloot (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  2. inhalen

    Ik wol hum ontlopen, mar hij vönk mij weer (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. door geboorte verkrijgen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wij hebt net een nöchtern kaalf vongen (Eexterveen)

    Wij hebt gisteraovend nog een kalf achterneers vangen (Hooghalen)

    Wij hebben een meraokel mooi vool bai het peerd vongen (Een)

    Zie ook:
  4. (wederk.) zichzelf onder het stappen op de voorhoeven trappen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Een overklapper is een peerd dat hum zölf vangt (Zuidwolde)

    klappen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...