vanzelf
Dat sprek vanzölf (Nieuw Schoonebeek)
Hij dacht dat het allemaol vanzölf gung (Hijken)
Die blif vanzölf wel staon (Zuidwolde)
Niet zo
neiplichtig, ie heurt het vanzölf wal (Coevorden)
vanzelfsprekend
Dan moej flink betalen, dat is jao vanzölf (Sleen)
Iene van oenze buren is jager, hef vanzuls ook een hond (Havelte)
Hie het an die klok zitten te morreln en non döt e het vanzölf niet meer (Gasselte)
Een hiel karwei vanzölf, dat hum nog wal een nuvere cent kost hef
Vanzulfs jong! (Odoorn)
vaneigens