vastholden overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. vasthouden

    Je moet je an de kaant vastholden (Balloo)

    mekaar goed vastholden (Uffelte)

    Woj dat even veur mij vastholden (Hijken)

    Woj het poppie ok even vastholden? (Gieten)

    Waj hebt, meuj vastholden (Barger Oosterveld)

    Hij holdt zien endtie goed vaste

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...