vechten onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. vechten

    Wai vöchten er vrouger haost om, wel in de kraokstoul zitten much (Peize)

    Ze vöchten as leeuwen (Buinen)

    Dat is een gedreide baos, ie kunt bèter tegen hum èten as tègen hum vechten (Koekange)

    *Een oold wief wint meer met spinnen as een jongkerel met vechten (Schoonebeek)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...