verbreken overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. verbreken

    Hij hef alle umgang met zien femilie verbreuken (Beilen)

    Hij hef dat kontrakt verbreuken (Nijeveen)

    Het loodtie verbreken (Roderwolde)

    (...) dan moej de tralies verbreken (Elim)

    Hij hef zien woord verbreuken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...