verbruien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. te erg broeien

    Het poppie was hielemaol verbruid met aal dat waarme goed an (Weiteveen)

    IJ verbruit jezölf met die das (Sleen)

    Het varken is verbruid

    Zie ook:
  2. verknoeien

    Hij hef het bai dat wicht verbruid (Norg)

    Hie hef het op schoel hielemaol verbruid (Odoorn)

    verbruun

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...