verbuten II overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. (vuur) verplaatsen

    Ze gungen het vuur verbuten met stro

    Vroger gungen ze bij het branden op een boekweitveld het vuur verbuten (Weerdinge)

    Dat koffievuurtje motten wie ein stukkie verbuiten (Emmer Erfscheidenveen)

    verpoten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...