verdienen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verdienen

    Hie hef klappen verdiend (Sleen)

    Hij verdient niet bèter (Hoogeveen)

    Die kerel kan zien kossien goed verdienen (Ruinerwold)

    Der is gien daghuur in te verdeinen (Barger Compascuum)

    Daor kuj een blikken hoed mit verdienen

    Zo'n vrouw, door kuj niet tegen verdeinen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...