verdrèeien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verdraaien

    Det is niet de zuvere waorheid, hij verdreeit de boel (Broekhuizen)

    Met gymnastiek kunj makkelijk een arm of bien verdrèeien (Borger)

    Ik kan mai nait verdraaien

    Zie ook:
  2. vertikken(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    IJ kunt hum vertellen, waj wilt, mor hij verdrèeit het um het te doen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...