vereren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. vereren, hoge achting toedragen

    Op het Oosterseveld vereert ze de Heilige Gerardus (Barger Compascuum)

    Die middenveur vereren ze as een afgod (Erica)

    Die domnie wordt vereerd (Gieten)

    Zie ook:
  2. schenkend eren

    Hij vereerde heur mit een mooi kettendie (Havelte)

    Daor wol ik oe nou ies mit vereren, mit det bloempien (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. schenken(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat hebt ze mij ies vereerd (Zuidwolde)

    Ik zal heur wat vereren (Nijeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...