vergaren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verzamelen

    Hij hef zo heel wat bij mekaer vergaerd (Diever)

    Wat de eein vergaort, smet de aander vort (Eext)

    Laot hum maor lopen. Hij liekt wat simpel, maar intussen vergaart hij ze (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...