verhaosten werkwoord, zwak
  1. , wederk. (zoz, md, kvd, zwz)haasten

    Ie hoeft oe niet te verhaosten, doet mar kalm an (Hollandscheveld)

    Je huift je der niet met verhaosten, ik heb er gien verlet van (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...