door elkaar halen, vervormen, verknoeien
Ze hadden dat neigien al zo zitten te verhaspeln, dat der gien ien meer het rechte van begreep (Dalen)
Hie verhaspelt de woorden (Oosterhesselen)
bespreken, verhapstukken(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Ik heb nog hiel wat met hum te verhaspeln (Padhuis)
Bij de scheerbaos wuur hiel wat verhaspeld (Zuidwolde)
volbrengen(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Zie hebt heeil wat verhaspeld met 'nkanner vandaog (Eext)