verheuren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. ondervragen, een verhoor afnemen

    Zie hebt hum verheurd, maor hie wol niet bekennen (Gasselte)

    De plietsie mut de verdachte nog verheuren (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. verhoren

    Zien gebed weurd verheurd (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...