verknollen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verknallen

    Hie hef alles verknold (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. vertellen, op de mouw spelden, voor de gek houden(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    IJ kunt mij wal mèer verknollen, mor ik geleuf je niet (Sleen)

    Hij verknolt je maor wat (Kloosterveen)

    Wat wi'j mij nou verknollen? (Balloo)

    Hij verknolde ons toch een stuk onzin! (Zuidlaren)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...