verkopen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. verkopen

    Ik heb nogal wat vee in de weide, mor tingen de haarst gao ik de pinken almaol verkopen (Hijken)

    Hij stait wal op de markt, man hij verkof nich veul (Barger Oosterveld)

    Hie hef mazzel had, dat e op tied zien boerderij verkoft hef, non de priezen zakt (Oosterhesselen)

    Het worde bij palmslag verkoft (Hoogeveen)

    Die kunt ze wel verkopen, waor hij bijstiet

    Zie ook:
  2. toedienen, geven

    Ik hebbe hum een watjekouw verkocht

    Zie ook:
  3. (wederk.) verkeerd kopen(Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe)

    An dat peerd heb ik mie verkocht (Roswinkel)

    Opdoen dut verkopen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...