verkrummeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verkruimelen

    Nou moej die stoet niet zo verkrummeln, aans moe'k het allemaol nog weer oprumen (Hijken)

    Beschuten wordt verkrummeld (Rolde)

    Brood verkrummeln veur de veugelties (Vledder)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...