verlof verloven, het
  1. verlof

    Hij kreeg er verlof veur (Grolloo)

    Hij gung met groot verlof (Beilen)

    Alle verloven binnen introkken (Peize)

    Zie ook:
  2. vergunning

    Zie hebt allèn mar verlof, zie meugt gien starke drank schenken (Sleen)

    Der was verlof A en verlof B.

    Zie ook:
  3. gelagkamer

    De kerels zit in het verlof, die Jaan bij zien tolhoes hef (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...