verloop het
  1. verloop

    Nao verloop van tied gungen bij hum de ruge kaanten der wat of (Ruinerwold)

    Het recht mut zien verloop hebben

    Het verloop under het personiel is groot (Dalen)

    Zie ook:
  2. geleidelijke versmalling

    Der zit verloop an die lappe stof

    Bij geblokte stof hej nogal wat verloop (Gasselte)

    Det slootie muj een beetie mit verloop maken (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...