vermaken I overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. vermaken, anders maken

    Hai het zien pak vermaoken laoten (Zuidlaren)

    Ik heb de jasse vermèuken (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. bij testament vermaken

    Mien tante hef al heur sieraden an heur eine nichte vermaakt (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. (wederk.) zich amuseren

    Wij hebt oes goed vermaakt op de Rolder mark (Sleen)

    Zie ook:
  4. berispen, verkleinen van iemand of iets met minachting spreken, lasteren

    *Vermaakt oe mor wat, mar niet te veule, da'k oe niet weerken

    Bron: J. Pan, Drenthsche woorden en spreekwijzen. Assen 1848 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...