vermoorden overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. vermoorden

    As hij hum toen te pakken ekregen hadde, hadde hij hum vermoord (Hoogeveen)

    Aj oen nature opvolgden, zuj hum vermoorden (Elim)

    Zie ook:
  2. vernielen, kapot maken

    Ie hebt het peerd hielemaole vermoord (Zuidwolde)

    Zie ook:
  3. (wederk.) zich afbeulen

    Hai wil zuch wel vermoorden, as het op waarken ankomp (Zuidlaren)

    Het is gewoon slagwark; anders vermoor ie joe der mit (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...