vermotten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bederven, verknoeien, verspillen

    Ie hebt mij de tiekening hielmaole vermot

    Niet zoveule water vermotten, het is al zo dreuge (Ruinerwold)

    Dat kind vermot het eten, dei krig der niks van binnen (Barger Compascuum)

    vermossen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...