verrötten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. verrotten

    Ie hoeft die appels niet te laoten verrotten, want dan kuj ze mij wel geven (Elim)

    De èerpels verröt in de grond (Hooghalen)

    Zie kunt um mij verrötten

    Zie ook:
  2. weigeren(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Dat pèerd verröt het um te trekken (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  3. schelen

    Het kan mij niks verrotten (Meppel)

    verrekken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...