verreizen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. aan reizen besteden

    Die mensen hebt hiel wat geld verreisd (Zwinderen)

    Met de bus moej een hoop tied verreizen (Beilen)

    Zie ook:
  2. gaan reizen, weggaan(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Kom, ik gao mar ies verreizen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...