verroppen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. vernielen

    Zie hebt de hiele baanke verropt

    de hiele heuibulte verropt

    Ik bleef vast an het prikkeldraod zitten en heb de hele bokse verropt

    Dat jonkien verropt de hiele kraant (Oosterhesselen)

    As er twie honden achter een haze zit, die verropt je hum hielmaol (Sleen)

    Verrop je nou mor niet

    Hie zag er oet as een verropt hennegien

    verrutern

    Bron: Emmer Courant Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...