verruilen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. ruilen

    Wie wilt oes peerd verröllen (Roswinkel)

    Hij verruilt zien vrouw nog, as het wezen mot (Barger Oosterveld)

    Strakkies verruilt hij zien eigen kop nog (Pesse)

    Laow die akker mor verruilen (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...