verschienen sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. verschijnen

    IJ ziet mij wal verschienen, a'k hengao (Sleen)

    Hai verscheen nait op de vergaodering (Emmer Compascuum)

    Wij zulden vesite hebben, maor de femilie verscheen niet (Dwingelo)

    Hij mus veur de rechter verschienen (Roderwolde)

    Ik weit nich, wanneer dat bouk verschenen is (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. verkleuren, verschieten

    Ie mut die stoel niet vlak veur het raam zetten, aans verschient, ...verschöt de bekleding (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. verdrogen en verbrokkelen van de aan zonneschijn blootgestelde turf op het veld(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)

    Men mus er optied bijwezen met umzetten, breken en in ringen zetten, aans verscheen de veurraod (Westdorp)

    Bron: Drentsche Volksalmanak Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...