verschieten I overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. verschieten

    Toen as ze hum weer zag, verscheut heur de kleur (Meppel)

    Hij verschoot van kleur (Barger Oosterveld)

    De ster, die verschöt (Sleen)

    Det pak is op de scholders hielemaole verschèuten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...