verschruien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verschroeien

    Deur die vlam heb ik het haor verschruid (Zwinderen)

    De kousen lagen te dicht op de kachel en bint no hielemaol verschruuid (Padhuis)

    Ik heb mit strieken een overhemd verschroeid (Emmer Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...