verslepen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verslepen

    Een jonge hond kan hail wat verslepen (Zuidlaren)

    Met aold jaor wordt hier nog eis wat versleept (Eelde)

    Ie mut die bomen mor verslepen mit het peerd (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...