versloeken sterk, werkwoord, zwak
  1. , wederkzich verslikken

    Drink toch niet zo gulzig, stond versloek ij je (Gasselte)

    Ie kunt oe versloeken in oen eigen speie (Hollandscheveld)

    in je eigen woorden (Sleen)

    Ik heb mij zo versleuken, ik har het er benauwd van (Hooghalen)

    Zie ook:
  2. Daor kan hij hum wel iens in versloeken

    verslikken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...